Kan zich goed in de ruimte oriënteren |
----- OF -----
Kan goed met tijd omgaan
Maria Krabbe introduceerde begin jaren dertig de term ‘beelddenken’. Ze legde dit als volgt uit:
‘Beelddenken betekent dat we onze gedachten in beelden voor ons zien,” als in een film”, zodat we er naar kunnen kijken en zelfs naar kunnen wijzen’.
Volgens Krabbe zijn er twee groepen mensen met een eigen manier van denken.
Je hoort bijvoorbeeld het woord boom. Je kunt dan in gedachten een grote, statige boom met veel balderen voor je zien. Maar je kunt ook de letters b-o-o-m voor je zien. Hier zie je twee geheel verschillende manieren van denken bij het horen van hetzelfde woord.
Iedereen gebruikt hetzelfde informatieproces. We nemen informatie op, ons brein gaat de informatie verwerken en ergens opslaan. Vervolgens moeten we deze informatie weer kunnen gebruiken. Iedere persoon heeft een eigen voorkeur voor het informatieproces van opnemen, verwerken en onthouden namelijk:
De meerderheid van de mensen leert en denkt auditief digitaal, dus in woorden en zinnen zoals het woord b-o-o-m in bovenstaande voorbeeld. Slechts een kleine groep leert non-verbaal, oftewel visueel, zoals in bovenstaande voorbeeld het voor je zien van de grote statige boom met veel bladeren. Dit non-verbale denken wordt ook wel beelddenken genoemd. Bij beelddenken is er dus sprake van een voorkeur voor een visueel ruimtelijke informatieverwerking.
Maar waar komt deze manier van denken nu vandaan?
De hersenen van een mens zijn in te delen in twee hersenhelften, de linkerhersenhelft en de rechterhersenhelft. Iedere hersenhelft heeft z’n eigen talenten en is dus sterker in bepaalde dingen. De linkerhersenhelft is sterk in taal, volgorde en kleine stukjes. Alles waar dus geen speld tussen te krijgen is. De rechterhersenhelft is sterk in kleuren, beelden en het geheel. Als je beiden hersenhelften inschakelt benut je alle mogelijkheden van het brein.
Ieder mens wordt geboren met een dominante rechterhersenhelft, visueel zintuigelijk. Je kunt stellen dat ieder mens bij zijn geboorte 100% beelddenker is, het babybrein kent nog geen woorden en zinnen. Een baby verwerft zijn informatie met de zintuigen (zien, horen, voelen, ruiken, proeven en ervaren). Een holistisch, intuïtief snel en associatief gebeuren. Gaandeweg de ontwikkeling tijdens de peuter,- kleuter- en basisschool jaren leren kinderen praten, klanken worden gekoppeld aan beelden. Het beeld is dus noodzakelijk om de taal te leren. Kinderen die aanleg hebben voor denken in taal leren praten door de klanken die zij van volwassenen horen en nadoen en passen het ordeningsprincipe van volgorde toe. Wanneer dit proces goed verloopt gaat het denken in beelden steeds verder over in het denken in taal.
Vanaf het vierde levensjaar ontwikkelt het kind een voorkeur voor één van beide manieren van informatieverwerving- en verwerking, voor óf het visuele ruimtelijke leersysteem (beelddenken) of het verbale cognitieve leersysteem (taaldenken). Dit proces heeft zich rond het 10e levensjaar afgerond en idealiter zou er een balans moeten zijn ontstaan tussen het oorspronkelijke visueel zintuigelijke denken en het aangeleerde volgordelijke denken. Beiden leerstrategieën kunnen dan worden ingezet naar gelang de situatie. Vanaf deze leeftijd kun je dus zeggen of iemand een beelddenker of taaldenker is. Tot die tijd spreek je van een ‘risicoleerling’.
Een beelddenker neemt fysionomisch waar, wat betekent dat ze waarnemen door zintuigen en niet door kennis. Ze zien meteen wat er gezegd wordt maar kunnen slecht gericht luisteren. Alles wat een beelddenker wil vertellen speelt vooraf in hun hoofd af. Door de vele beelden die ze zien gaat het luisteren vaak over in een soort ‘ontdekkend kijken’, waarbij ze het ordeningsprincipe van gelijktijdigheid toepassen: een beeld heeft namelijk geen begin en geen eind.
Ons huidige onderwijs is nog steeds primair gericht op taal-/ begripsdenken, de verbale cognitieve leerstijl (leerkracht praat, leerling luistert), waarbij veel nadruk wordt gelegd op het ordeningsprincipe van volgorde, het verwerken van seriële (in volgorde) informatie.
Daarbij wordt bijna alles tweedimensionaal aangeboden (boeken, teksten) en er wordt gewerkt vanuit details (fragmenten uit het geheel).
Dit is nu juist de manier van denken waar een kind met een voorkeur voor visueel ruimtelijke informatieverwerking moeite mee heeft, want een beelddenker denkt in 3D beelden en lost zijn problemen dus op zonder taal en structuur. Hij overziet in een flits het geheel en handelt, hij werkt dus op inzicht en doorzicht vanuit het geheel. Om zijn ruimtelijke beeld te kunnen verwoorden moet een beelddenker zichzelf buiten het beeld/ gebeuren plaatsen. Hij bekijkt het beeld en verwoord wat hij ‘ziet’.
Om een voorbeeld te geven, bij het horen van het woord ‘baksteen’ gaan beelddenkers niet uit van de gebruiksmogelijkheden maar van de zintuigelijke kwaliteiten van bakstenen namelijk ‘hard’ en ‘rechthoekig’. Om te kunnen vertellen wat hij denkt moet hij eerst zijn beelden omzetten in taal. Dat omzetten gebeurt achteraf en kost de beelddenker dus veel tijd en energie.
Doordat het onderwijs dus niet past bij hun manier van denken worden beelddenkers gehinderd om hun eigen weg van denken en leren te volgen. Dit kan leiden tot leer- en gedragsproblemen.